Ouderen lopen extra risico op een longembolie. Bij ouderen kan namelijk vaker dan bij jongeren voorkomen dat één of meerdere longslagaders verstopt raken. Het longweefsel krijgt dan niet de juiste hoeveelheid bloed. Daardoor kan een gedeelte van de long tijdelijk, of zelfs blijvend, uitvallen. Niet alleen leeftijd verhoogt het risico op een longembolie. Veel ouderen bewegen eigenlijk te weinig en brengen te veel tijd door in bed. Daardoor wordt de kans op een bloedprop groter. Datzelfde geldt ook voor mensen die kanker (hebben gehad), overgewicht hebben, of die een hartkwaal hebben gehad.
Wat houdt een longembolie in?
Bij een longembolie zijn bloedklonters in de long terechtgekomen, door de bloedstroom. Het is vaak het gevolg van trombose. De trombose ontstond waarschijnlijk al ergens anders in het lichaam. Het stolsel is dan in zijn geheel, of gedeeltelijk losgekomen. Dat stolsel wordt met het aderlijke bloed meegevoerd. Uiteindelijk komt het stolsel dan in de rechterkant van het hart terecht.
Het is dan moeilijker voor het lichaam om zuurstof van de longen en het hart op te nemen. Daardoor lopen patiënten met een longembolie kans op een longinfarct. Toch gebeurt dat niet vaak: bij slechts tien procent van de ouderen sterft het longweefsel af.
Artsen in het ziekenhuis doen bij ouderen op een andere manier onderzoek. Bij mensen onder de vijftig jaar maakt de arts vaak een CT-scan. Maar dat is bij veel ouderen wat ingewikkelder. Daarom maken artsen ook nog wel eens een foto van de longen, een hartfilmpje en laten ze bloedprikken.Een CT-scan kan soms gevaarlijk zijn. Dat is een paar jaar geleden onderzocht. Het is slecht om ouderen onnodig aan röntgenstraling bloot te stellen. Voor een CT-scan krijgt de patiënt namelijk een contrastmiddel ingespoten. Dat middel kan de nierfunctie aantasten. Bij ouderen zijn de nieren vaak al wat slechter.
Als de arts een vermoeden heeft van een longembolie, hoeft dat nog niets te betekenen. Over het algemeen kan 20 tot 35 procent van de vijftigplussers gerustgesteld worden. Bij zeventigplussers is dat percentage ongeveer 30 procent en bij patiënten van tachtig jaar en ouder zo’n 10 procent.Om tot de diagnose ‘wel of geen longembolie’ te komen, kijken ziekenhuizen naar de risicofactoren en een zogenaamde D-Dimeer test. Mocht u zo’n test ondergaan, vraag dan aan de arts wat zo’n test precies inhoudt.
Oppassen met bloedverdunners
Senioren met bloedstolsels krijgen vaak bloedverdunners (ook wel antistolmiddelen genoemd). Daar moeten artsen wel mee oppassen, want bloedverdunners kunnen bloedingen veroorzaken. Bij ouderen is dat extra gevaarlijk. Mocht zo’n bloeding voorkomen, dan zal de behandelend arts vitamine K toedienen. Bij een gevaarlijke situatie dienen artsen andere stollingsmedicijnen toe.
De meeste ouderen hebben al een flink pakket aan medicijnen en met een longembolie komen daar dus nog bloedverdunners bij. Ouderen krijgen meestal wel een lagere dosering dan jongeren, omdat senioren al wat minder bloedeiwitten hebben. Dat betekent dat ‘vrije’ bloedverdunners zelf de stolling kunnen tegenhouden. Neem die bloedverdunner iedere dag op hetzelfde tijdstip in.
Hoe lang moet ik medicijnen gebruiken?
Hoe lang de patiënt medicijnen moet gebruiken, hangt van de persoon zelf af. Bij de ene longembolie-patiënt duurt een therapie maar een paar maanden. Bij anderen is het noodzakelijk om levenslang bloed verdunnende medicijnen te blijven nemen. Daarom is het raadzaam advies in te winnen bij een arts. Het internet weet veel, maar de arts heeft er zijn of haar specialisme van gemaakt.
Onderbehandeling
Op het moment lijkt er onderhandeling te bestaan bij ouderen. Dat komt doordat sommige artsen niet objectief kijken, of omdat artsen uitvoerig onderzoek te bezwaarlijk vinden. Het is goed zich te realiseren dat u de patiënt bent en dat u zelf het recht heeft een onderzoek te eisen. Het is van levensbelang de juiste behandeling te krijgen.